Archief | april, 2011

Michael Bay en het impressionisme

27 apr

Ja, dat is een titel die de gemoederen wel bezig moet houden. Michael Bay, veel te succesvolle blockbusterregisseur van rottend afval als ‘Armageddon’, ‘Bad Boys I & II’ en, yuck, ‘Transformers 2’, heeft toch niets te maken met het revolutionaire schilderswerk uit het Parijs van 1876 door lieden als Monet, Degas en Cézanne? Zeg me dat het niet waar is.

Deze onwaarschijnlijke link heeft vooral met kleur te maken. Een van de vernieuwende aspecten van het impressionisme was kort gezegd het subjectieve gebruik van kleuren, die werden weergegeven zoals ze zich op het eerste gezicht aan de schilder openbaarden, in plaats van dat men ze zo realistisch mogelijk wilde weergeven. Laten we een voorbeeld nemen van Pierre-Auguste Renoir, impressionistisch schilder en toevalligerwijs ook de vader van Jean Renoir, beroemd regisseur van vooroorlogse filmklassiekers als ‘La Règle du Jeu’ en ‘La Grande Illusion’ – die for the record trouwens allebei in zwart-wit zijn. Dit is het schilderij ‘Boten op de Seine’:

Ook in dit werk kan men spreken van interessante kleurcontrasten; oranje en blauw spelen een belangrijke rol. De kleurtheorie van Michel Eugène Chevreul uit 1839 speelde een belangrijke rol in het werk van de impressionisten, en dit schilderij is geen uitzondering. Hij stelde namelijk dat kleuren elkaar versterken als ze elkaar in hoge mate contrasteren. Omdat in zijn kleurenspectrum (dat Goethe ook al had gebruikt) oranje en blauw tegenover elkaar staan op het kleurenspectrum, contrasteren ze volledig en haalt een kleurencompositie daar zijn kracht uit.

Oranje en blauw, dus.

Als er iemand is die deze raad in de huidige tijd van harte neemt, is het onze grote vriend Michael Bay. Zijn meeste films zijn overladen met deze twee kleuren, maar ‘Transformers 2’ spant echt de kroon. Een willekeurig screenshot:

Nu komt het toevallig zo uit dat sommigen van de Transformers in die film in het oorspronkelijke verhaal simpelweg al felgeel waren, maar het fenomeen doet zich vooral gelden op de menselijke (blanke) huid; de tint daarvan neigt immers naar oranje, en wat is er nou makkelijker dan al die shots van mensen(-hoofden) te complementeren met felblauw? En waarom zouden we dat niet een beetje aandikken, zodat Shia Leboeuf eruit ziet als Jack van Gelder die onder de zonnebank in slaap is gevallen?

Goed, die films van Bay zijn toch niet te redden, dus dat maakt weinig uit. Het is kwalijker dat ongeveer elke Hollywoodfilm van formaat er inmiddels zo uitziet. Zie deze beschrijving van het fenomeen voor een reeks goede voorbeelden.  Het is trouwens opvallend dat het kleurenspectrum dat in dit artikel gebruikt is sinds de tijd van Goethe niet echt meer radicale veranderingen heeft ondergaan. Hoe dan ook, wanneer je je van het fenomeen bewust bent, zie je het werkelijk overal.

En als ik overal zeg, vlak ik de filmposters allerminst uit: zie dit rijtje maar eens.

Maar Maltese Valk, het is toch geweldig dat zelfs de grootste mislukking uit Hollywood eruit ziet als een schilderij van Renoir? Nou, niet echt. Hoe mooie het werk van Renoir en zijn impressionistische collegae ook is, veel van de kracht ervan zat in de vernieuwing ervan en in het feit dat er natuurlijk ook wel eens andere kleurencombinaties werden gebruikt. Wanneer in de hedendaagse cinema echter iedereen precies hetzelfde trucje hanteert, deels uit laksheid en deels uit een gebrek aan durf, is het echter vooral irritant en onnodig. Eén Jack van Gelder is meer dan genoeg; we hoeven niet ook nog elke filmster ter wereld zo’n bruintint digitaal op te smeren.

Advertentie

Scream 4: een lesje slasherstatistiek

20 apr

Als het lenteweer nog niet genoeg reden is om ook eens tijd buiten je plaatselijke cinema door te brengen, is er nog meer aanleiding om de buitenlucht te blijven opzoeken: ‘Scream 4’, Wes Cravens nieuwste en ongetwijfeld behoorlijk matige deel in deze horrorreeks die idealiter samen met de jaren ’90 voorgoed was verdwenen. Maar neen, horrorwet numero uno luidt immers dat je nooit genoeg halfbakken vervolgfilms kunt maken. ‘Scream’ was altijd al overdreven bezig met de regelsvan het genre, dus eigenlijk is het enige dat verbazing wekt dat het zo lang geduurd heeft.

Dit was in 1997 ongetwijfeld de populairste carnavalsoutfit

Over horrorwetten gesproken: mensen met kennelijk iets meer vrije tijd dan schrijver dezes, namelijk die van Slate, hebben uitgezocht in hoeverre het waar is dat horrorreeksen steeds meer doden opleveren per sequel. Wat blijkt: het heeft er alle schijn van.

Los van het bizarre aantal films dat ‘Halloween’ en ‘Friday the 13th’ hebben opgeleverd, vormen alle reeksen ontegenzeggelijk een stijgende lijn. Het moet daarnaast gezegd worden dat de dipjes in body count meestal betekenen dat het om een prequel gaat.

Het artikel bevat verder bijvoorbeeld nog de formule waarmee uit de naam van een horrorfilm de body count kan worden afgelezen en de ultieme naam voor een horrorfilm volgens die formule. Puik werk. Ik stel voor dat je zelf even het artikel, een hemel voor bètanerds, bekijkt.

De hamvraag is natuurlijk: zou het geschatte aantal lijken in ‘Scream 4’ volgens deze formule kloppen? In het artikel komt men op een schatting van 11 uit. Zonder de film daadwerkelijk gezien te hebben, biedt Wikipedia waarschijnlijk het meeste accurate aantal grafkistbewoners. Een blik op de samenvatting van het plot op de wikipagina van ‘Scream 4’ levert – na een verzuchting hoe belabberd het plot klinkt – ook een aardig rijtje vermoorde kinders op. En je raadt het nooit: ik kom uit op precies 11 doden.

Dat noem ik nou filmwetenschap.

Nicholas Cage – waar gaat het mis?

14 apr

Vandaag hoop ik een antwoord te kunnen geven op enkele van de existentiële vragen binnen de Westerse cultuur, waar al menig Guitanes-paffende filosofensnob zich op stukgebeten heeft.

Waarom speelt Nicholas Cage toch in zoveel baggerfilms? En waarom is hij, ondanks zijn af en toe best goede films, zo irritant?

Natuurlijk, matige acteurs zonder smaak of behoorlijke agent zijn er genoeg, maar bij Nicholas Cage heb je altijd als bij geen ander het idee dat er meer in zit. Soms komt het er ook zeker uit, en dan is het ook meteen bingo. Wanneer Cage in vorm is, zoals in ‘Leaving Las Vegas’, ‘Adaptation’ en ‘Bad Lieutenant: Port of Call – New Orleans’ is zijn acteerwerk niet alleen Oscar-waardig (hij won er een voor de eerste en kreeg een nominatie voor de tweede), maar tilt hij een film als geheel naar een hoger plan. In het geval van ‘Adaptation’ levert dat zelfs een van de beste films van de laatste decennia op.

Maar daar staan rioolladingen aan zeer matig werk tegenover. De lijst is schier eindeloos, en je hoeft films als ‘The Wicker Man’, ‘Ghost Rider’ en zijn laatste schlock-film ‘Drive Angry 3D’ niet eens gezien te hebben om er een beeld bij te kunnen vormen. De voorbeelden zijn legio, maar eigenlijk zegt dit alles:

Maar wat maakt hem precies zo irritant? Iedere acteur heeft toch weleens een crapfilm ertussen zitten?

Er is niets verleidelijker dan bij dergelijke rampspoed op zoek te gaan naar een eenduidige, aanwijsbare verklaring. Een zondebok. En gelukkig, die is er. Hij heet Samuel J. Levin.

Wie?

Samuel Levin werd in 1991 door Cage aangesteld om diens vermogen te beheren. Onze grote vriend Levin vatte dat op als een vrijbrief om zo ongeveer elke cent die zijn cliënt bij elkaar acteerde – en in de tijd van ‘The Rock’ en ‘Con Air’ waren dat er nogal wat – naar een eigen rekening weg te sluizen en de acteur met een miljoenenschuld op te zadelen. Hij kneep Cage zo effectief uit dat die wel in goedbetalende producties van ramsjniveau moest spelen. Zijn bankrekening liet hem geen keus.

Maar toch kun je niet zeggen dat Nicholas Cage ooit half werk levert. Ongeacht het allure van de film waar hij in speelt, hij gooit alle registers open om er wat van te maken. Is dat hetzelfde als goed acteerwerk? Oordeel zelf:

Al dat geschreeuw is komisch en ongemakkelijk tegelijk, maar het idee bekruipt je toch dat hij zelf ook plezier beleeft aan al dat geschmier. Zal hij het doen voor de uitdaging om juist ook in matige films te kunnen excelleren? Of houdt hij gewoon van acteren? Zelf heeft hij er een eigenlijk best plausibele verklaring voor. Ik citeer:

“I’m at the point now where I know I’m doing something right when a movie gets mixed reviews, because then I’m not in the box. I don’t want to make it too easy for people and I don’t want to make it too easy for myself. I want to try something unusual. I feel good about the bad reviews because I feel like I’ve affected them on some level. They may not know what I was trying to do but they felt something.”

Nicholas Cage houdt gewoon niet van middelmaat: het is altijd der Tod oder die Gladiolen. Net als een andere Hollywoodacteur waar het publiek momenteel een haat/liefde-verhouding mee heeft, Charlie Sheen, kent Nicholas Cage maar één versnelling: gáán. Dat kan afgrijselijk slecht uitpakken, zoals we bij ‘The Wicker Man’ hebben gezien, maar als alles op zijn plek valt levert het werk op dat enorm tot de verbeelding spreekt. In het bovenstaande filmpje staan Cage’s hoogst aangeslagen films en grootste flops door elkaar, waarbij je soms maar amper door hebt welke scène waarin hoort. Soms is de lijn flinterdun.

Een geheel eigen vorm van bi-winning

Een van zijn recente hoogtepunten, ‘Bad Lieutenant’, is hier een goed voorbeeld van. Hierin speelt Nicholas Cage een smeris die liever niet volgens het boekje werkt – een van de minst originele archetypen die Hollywood te bieden heeft, maar hier zo over the top maniakaal neergezet door Cage en regisseur Werner Herzog dat het weer iets verfrissends heeft:

‘Bad Lieutenant’ is zo’n geweldige film, juist omdat niemand echt meer weet of het nou gewoon pulp is – en vergis je niet, Herzog heeft wat onvervalste drab gemaakt de afgelopen jaren  – of dat het een geniale karakterschets betreft. Je moet hier eigenlijk wel een uitgesproken mening over hebben, en dat is met al zijn rollen zo.

De crux is dat Nicholas Cage, al dan niet uit financiële nood geboren, zo weinig selectief is in de keuze van rollen. Vergeleken met andere A-list acteurs als Tom Cruise en Tom Hanks, die ongeveer gelijktijdig doorbraken, speelt Nicholas Cage bijna twee keer zoveel hoofdrollen. Dan gaat het in absolute zin al snel vaker mis. Los van het feit dat iemand die je drie keer per jaar in een bioscoop voorbij ziet komen bij voorbaat al irritatie gaat opwekken, en gepaard aan die sullige gezichtsuitdrukkingen en die rare stem – waar hij wellicht bewust op oefent om extra eruit te springen – maakt hem tot een figuur die meer irritatie oproept dan een Cruise of Hanks, of bijvoorbeeld andere box office zekerheden als Samuel L. Jackson en Brad Pitt.

Het zal Nicholas Cage zelf allemaal niet uitmaken. Hij weet precies wat hij doet en welke risico’s daarbij horen. En ergens is het ook wel bewonderenswaardig: zijn films vaak zijn erbarmelijk, maar nooit saai en hij geeft altijd de volle honderd procent. Er zijn maar weinig acteurs die zo professioneel zijn en, in goede en slechte zin, zo tot de verbeelding spreken – getuige ook deze uiteenzetting.

Recensie: También la Lluvia

6 apr

Voor iedereen die stilletjes bad voor enige vorm van variatie, heeft nog even pech: bij deze weer een filmrecensie. Gelukkig hebben we het nu over een arty, politiek getint drama in een vreemde taal, wat dan wel weer een radicale verandering betekent.

Dit zou het moment zijn om het ironieteken uit de kast te trekken, maar dat zou te makkelijk zijn.

De film in kwestie is ‘También la Lluvia’, een behoorlijk marxistisch werkje met hartendief Gael García Bernal in een spectaculair onkarakteristieke rol als zachtmoedige, soft-spoken bohémien. Dat neemt niet weg dat ‘También…’ ondanks het gebrek aan nuance best wel indruk maakt. Met name in de scènes waarin de film-in-een-film over Columbus geschoten wordt (pun intended) zijn om een genot om naar te kijken. En ach, politiek activisme is best aardig op zijn tijd, wanneer er een redelijk idee achter schuilt. Laat je niet ontmoedigen door de lichtelijk weeïge muziek in de trailer:

Op Movie 2 Movie vindt men de gehele recensie. Leuk! Kijk maar!

Ik zou echter geen fatsoenlijke roofvogel zijn als ik ook niet hier een fragmentje uit ‘Aguirre: der Zorn Gottes’, Werner Herzogs meesterlijke thematische voorganger, zou plaatsen. Want eigenlijk is elke film over gestoorde reconquistadores in Zuid-Amerika hierop gebaseerd. Toch?

Geniet van de gekke bekken van Klaus Kinski en de Duitse voice-over:

Hmmm, fijn. Zo goed is ‘También la Lluvia’ zeker niet, maar elke film die me hieraan doet denken zonder dat het gênant wordt, doet toch ergens iets goed.

2011: mijn favoriete films tot nu toe (slot)

5 apr

De derde film uit de lijst gaat natuurlijk ook gewoon over de dood en oorlog. Wel zo gezellig.

‘Armadillo’, een documentaire van Janus Metz Pedersen, heeft een simpele grondgedachte: de documentairemaker vergezelt een groep Deense militairen tijdens hun missie in Helmand, Afghanistan. Hier verblijven ze op de basis die Armadillo heet.

Wat maakt ‘Armadillo’ dan zo indrukwekkend? Een simpeler filmidee kun je eigenlijk ook amper bedenken, en iedereen die weleens een euro voor een krant neertelt kent de verhalen uit Afghanistan wel. De dorre vlaktes, oude mannetjes met baarden, de stressvolle tochten van zwaarbewapende militairen buiten de veilige muren van hun compound.

Toch biedt ‘Armadillo’ een enorme verrijking aan het toch al zo omvangrijke genre van de oorlogsfilm. Een van de effectiefste elementen uit de film is dat het zo droogjes met een enkele handheld camera is opgenomen. De cameraman is in feite een van de jongens, die met veel  point-of-view shots je midden in de film zet. Veel dichterbij daadwerkelijke oorlogssituaties zullen de meeste kijkers nooit komen. Dit werkt vooral in de scènes rondom vuurgevechten goed: wanneer de Deense soldaten onder vuur komen te liggen breekt niet direct een ‘Saving Private Ryan’-achtig pandemonium los, maar als zelfs de cameraman moet spurten voor zijn leven is het moeilijk om niet meegesleept te worden.

Een belangrijk aspect daarin ligt al verscholen in het woord ‘jongens’. Het is niet voor het eerst dat een oorlogsfilm de nadruk legt op hoe jong en groen soldaten zijn wanneer ze het slagveld mogen betreden (denk aan het formidabele ‘All Quiet on the Western Front’ voor een prima voorbeeld), maar het merendeel van de oorlogfilms laat toch veel volwassener mannen als soldaten optreden. Van ‘The Hurt Locker’ tot ‘Paths of Glory’ tot een serie als ‘Band of Brothers’: de acteurs zijn steevast jaren ouder dan de soldaten die in ‘Armadillo’ het ombekende achterland tegemoet treden. Deze knullen zijn ternauwernood oud genoeg voor een rijbewijs, laat staan dat ze zonder of blikken of blozen en zonder kleerscheuren eens de vijand overhoop schieten.

Het maakt de hele missie in Helmand er niet hoopgevender op. Het lijkt er vooral op dat de soldaten het goed bedoelen, maar dat het dweilen is met de kraan open. Elke keer als ze een dorpsoudste spreken – en dat gebeurt continu – proberen ze die weg te drijven van de Taliban, maar zonder dat ze daar noemenswaardige bescherming tegenover kunnen stellen. Wat als zo iemand de kant van de Denen kiest? Dan komen Talibanstrijders ’s nachts ongehinderd eens bij die persoon langs om hem op andere gedachten te brengen. Men heeft geen keus. Als een samenleving geheel gespeend is van verdere rule of law, een rechtstaat die misdaden kan bestraffen, vecht je een strijd die eigenlijk niet te winnen is.

Het is typerend voor ‘Armadillo’ dat zowel voor- als tegenstanders van de missie van de NAVO/ISAF-landen in Afghanistan zich ermee kunnen identificeren. Aan de ene kant biedt het een mooie, respectvolle blik op het leven van soldaten die naar Afghanistan vertrekken, met hun onzekerheden en onervarenheden en al, om daar de situatie te helpen verbeteren. Het is moeilijk om niet met ze te sympathiseren; zelfs als er in Denemarken een relletje uitbreekt na meldingen van de lacherige sfeer na een gevecht waarin meerdere Talibanstrijders sneuvelden, ben je geneigd de kant van de soldaten te kiezen. Zo erg was het toch niet? Ze waren gewoon opgelucht en stroomden over van de adrenaline.

Daar tegenover staat de hopeloze realiteit buiten de compound, waarin de strijd tegen de Taliban maar zeer moeilijk te winnen valt zonder grotere, structurele oplossingen waarmee je een stabiele samenleving kunt opbouwen. Zo lang daar geen werk van gemaakt wordt, kunnen die soldaten telkenmale weer hun levens riskeren zonder dat er veel verbeteringen komen.

%d bloggers liken dit: