Zou het toeval zijn? Op het International Film Festival Rotterdam (IFFR) van 2012 gingen zowel ‘Hugo’, de nieuwe film van Martin Scorsese als een gerestaureerde versie van Georges Meliès’ vroege filmklassieker ‘Le Voyage Dans la Lune’ in première. En die films hebben aardig wat met elkaar te maken.
Het duurt wel even voor dat de overeenkomsten zich openbaren bij het bekijken van ‘Hugo’. De film speelt zich af in een Parijs’ treinstation in de jaren ’30, waar een jonge wees – uiteraard Hugo genaamd – zich na het vermist raken van zijn oom en voogd ontfermt over alle klokken. Gelukkig houdt de jongen wel voor een beetje geknutsel, waardoor hij ook nog tijd over houdt om een fascinatie te ontwikkelen voor de automaton – een zelfbewegende primitieve robot – die zijn vader hem heeft nagelaten. Deze mist echter enkele onderdelen, dus moet Hugo bij de knorrige speelgoedwinkeleigenaar wat boutjes en moertjes zien te klauwen.
Het boeiendst van de film is misschien nog wel dat de levende legende Scorsese zich voor het eerst aan 3D waagde. Nu kwamen er vorig jaar ook al een aantal zeer interessante tot buitengewoon goede 3D-films uit van grote namen, maar wat mij betreft kan niemand uit het rijtje Wenders, Herzog en Spielberg aan Scorsese’s output van wereldfilms tippen. Gelukkig stelt hij geenszins teleur met ‘Hugo’: met zichtbaar plezier stort hij zich op de peilloze diepten van het 3D-beeld en voert hij de kijker door mensenmassa’s, spelonken, klokkenmechanismen en sneeuwbuien. Meerdere malen wordt Hugo achtervolgd door de sadistische gendarme (een niet zo boeiende Sasha Baron Cohen) die in het station orde en tucht wil bewaken, en deze scènes zijn bij vlagen adembenemend. Scorsese is als een kind in een snoepwinkel met deze filmische innovatie; onder zijn leiding wordt het driedimensionale aspect daadwerkelijk een toevoeging die betoverend werkt. Dat kan niet elke early adapter van 3D zeggen, ben ik bang.
Het verhaal, een verfilming van een boek van Brian Selznick (familie van de legendarische filmproducent David O. Selznick), is verder een beetje kinderlijk en voorspelbaar; de eenzame wees ontmoet een schattig meisje annex boekenwurm, samen ontdekken ze de wereld, ze heeft een hartvormige sleutel die zijn automaton weer aan de praat krijgt, iedereen gelukkig et cetera. Het Disneygehalte is behoorlijk hoog, allerminst gehinderd door de Kerstsfeer van sneeuwvlokken, knisperende haardvuren en aanzwellende strijkorkesten. Het wil nog wel eens neigen naar iets te veel van het goede, maar als visueel vernieuwend spektakel stelt de film allerminst teleur.
Maar dan hebben we die speelgoedwinkeleigenaar nog. Die heet papa Georges, en dan begint het al te dagen voor iedereen die heeft opgelet bij het lezen van de eerste alinea net: dat is natuurlijk Georges Meliès, oud en verbitterd geraakt nadat zijn filmproductiemaatschappij ter ziele is gegaan en zijn filmstijl compleet uit zwang is geraakt. Zo verging het de echte Meliès ook, en net als toen in de jaren ’30 kwam er gelukkig gerechtigheid voor de oude meester die in de uiterste begintijd al de meest magische trucages uithaalde met film, toen de gebroeders Lumière nog simpele treinen filmden. Hij werd gerehabiliteerd en zijn werk is sindsdien gecanoniseerd als verbijsterend goed pionierswerk.
We hebben er een eeuw op moeten wachten, maar nu weten eindelijk dat dat maanbloed.... rood is.
Gelukkig maar, want daar hebben we het nu aan te denken dat onlangs een volledig gerestaureerde kleurenkopie van zijn beroemde meesterwerk ‘Le Voyage Dans la Lune’ uitgebracht is. In zwart-wit was hij al wereldberoemd, maar toen ruim een decennium geleden plotseling een half vergane kleurenprint in Catalonië opdook was het opeens mogelijk de film in zijn verloren gewaande glorie te herstellen. En ja, daar is men dus echt meer dan tien jaar mee bezig geweest.
Dat was in Rotterdam te zien in de bijgevoegde documentaire ‘The Extraordinary Voyage’, waarin uit de doeken wordt gedaan hoe dat afgrijselijk precieze karwei geklaard is. Het is interessant om te zien, maar het duurt niet lang voordat je niet meer kun wachten om het echte werk te mogen aanschouwen. Dat zal nooit teleurstellen, en de felle kleuren doen de extravagante trucages en decors volledig recht. De muziek van Air die erbij werd gespeeld was niet erg memorabel, maar kon niet voorkomen dat zelfs voor mensen die ‘La Lune’ al een handvol keren gezien hebben het een zeer aangenaam weerzien was.
Dat Scorsese juist dit verhaal, dat eigenlijk een gecamoufleerde biopic van cq. ode aan Meliès is, in 3D heeft gefilmd is dan eigenlijk volkomen logisch en terecht. De parallel is overduidelijk: zoals Meliès ruim een eeuw geleden de grenzen van de mogelijkheden van de cinema opzocht met vernieuwingen als gezichtbedrog en montage, doet Scorsese nu hetzelfde met film in 3D. Natuurlijk is de revolutie stukken minder klein –de wet van de remmende voorsprong betekent dat het eerste decennium van de cinema veel meer revolutionaire nieuwigheden konden worden geïntroduceerd dan honderd jaar later –, maar ergens is het een interessant doortrekking van dezelfde ambitie. ‘Hugo’ toont aan dat er met 3D verfrissende, inspirerende nieuwe varianten van cinema mogelijk zijn. Het is een compliment waard dat Scorsese na zo’n rijke carrière nog zo hongerig is naar zo’n mate van innovatie. Voor ‘Hugo’ is hij genomineerd voor onder andere een Oscar voor de beste regie, en het zegt veel dat hij als een van de favorieten daarvoor mag worden gerekend.
Het is duidelijk dat je verwachtingen schept als je je filmtitel met ‘Once Upon a Time in…’ laten beginnen. Met name door de tweevarianten ervan van Sergio Leone ligt de lat hoog en moet je eigenlijk wel een weids epos afleveren, liefst met veel rurale vergezichten. En mondharmonica’s. OK, goed, niet noodzakelijkerwijs met mondharmonica’s, maar enige visuele grandeur is in feite een vereiste.
Gelukkig zit je met de Turkse regisseur Nuri Bilge Ceylan wat dat betreft al snel goed: zijn vorige film ‘Three Monkeys’ maakte veel indruk en dat werd meer dan geholpen door de grauwe panaroma’s van een niet zo heel pittoresk Istanbul – het leek Iñárritu’s Barcelona wel. Donkere wolkenpakken beklemden de hoofdpersonages de ganse film lang.
Dat belooft wat ja.
Nu treffen we die luchten niet in het Anatolië in deze film, maar het is erg eenvoudig om hier een western in te zien. Het Anatolische platteland, waar vrijwel de gehele film zich afspeelt, is uitgestrekt en uiterst dunbevolkt, en de personen die er wel rondlopen zijn vooral norse, besnorde mannen van middelbare leeftijd. John Wayne op zijn Turks, ongeveer.
Toch is het verder allerminst conventioneel. Sterker nog, het is een van de meest enigmatische films die ik in tijden heb gezien. De eerder genoemde mannen zijn politieagenten en hun verdachten die, nadat de laatste twee al hebben bekend een moord gepleegd te hebben, alleen nog even het lijk moeten vinden. Het is een formaliteit die niemand nog lijkt te interesseren (ook de regisseur laat zijn camera af en toe gewillig afdwalen), op de politieoverste met zijn abrupte woedeuitbarstingen na dan. Verder gaan de gesprekken vooral over verschillende typen yoghurt en de conditie van ieders prostaat, en richt de aandacht zich vooral op het zeer spaarzame vrouwelijk schoon in de regio – alle jongelingen trekken weg naar de grote stad.
Een gezellig avondje uit, Anatolië-stijl.
Maar goed, de vrouwen. Ze komen weinig in beeld, maar desondanks overheersen ze het hele verhaal. Al die norse mannen hebben wel hun eigen probleem, en het wordt steeds meer duidelijk dat die in werkelijk elk geval te maken hebben met de andere sekse. Nogal logisch, gezien de botte, boerse macho-imborst van de meesten van hen, maar het is mooi om te zien hoe die ruwe bolsters gaandeweg steeds meer zwakte tonen.
Ze blijven desalniettemin gesloten en introvert, en ‘Anatolia’ doet weinig moeite om een logische, eenduidige ontknoping te bieden. De beweegredenen van de hoofdpersonen blijven tot het eind mysterieus, maar wel op een mysterieuze manier – vooral omdat de basale structuur van het plot en de paar gebruikte genreconventies je aanvankelijk wel al het verhaal ingezogen hebben. En dus blijft de ‘Once Upon a Time in Anatolia’ eindeloos door het hoofd malen, op zoek naar zingeving die zich net niet helemaal wil ontvouwen. Dat lukt er maar weinigen.
Ik heb de film nog wat uitgebreider gerecenseerd voor Movie 2 Movie; die recensie vind je hier.
‘Ik wil een verkrachting aangeven’, schreef Kim Novak in haar paginagrote, Caps Lockvriendelijke advertentie in Variety. Pardon, is deze 78-jarige actrice in ruste aangerand? En waarom zou je dat middels een enorme advertentie aan aan de grote klok willen hangen?
Nee, ze was niet lijfelijk misbruikt, maar haar filmische nagedachtenis wel. Michel Hazanavicius had namelijk in zijn ‘The Artist’ (een film waar ik persoonlijk erg over te spreken ben) een fragment van de iconische filmmuziek van Bernard Herrmann uit ‘Vertigo’, Alfred Hitchcocks klassieker uit 1958 waar Novak een hoofdrol in heeft, gebruikt. En nee, daar is madame Novak niet erg blij mee.
Kim Novak heden ten dage. Goddank heeft ze haar eigen wenkbrouwen weer laten staan.
Je ziet het al aankomen: daar wordt je anno 2012 niet erg populair mee, zeker niet in internetkringen. Het overtrokken taalgebruik droeg daar ook niet veel goeds aan bij. Het vervolg is al even voorspelbaar – het internet riposteert.
Vooral de respons van het Press Play blog van Indiewire is erg inventief: laten we, in navolging van het swedenvan films, nu films gaan vertigoën. Dit houdt in dat je een filmfragment kiest en er in plaats van de reguliere soundtrack het stuk uit Herrmanns ‘Vertigo’ score (‘Scene D’Amour’ genaamd) eronder zet. Press Play maakte er een wedstrijd van: wie kan de beste combinatie maken met het beroemde muziekstuk? Hun eigen voorbeeld, met de scène uit ‘Star Wars IV: A New Hope’ waarin de Death Star wordt vernietigd (zie de vorige link), was fraai en leidde tot talloze navolgingen.
Daar moest ik me natuurlijk ook aan wagen. Dat deed ik zelfs tweemaal, hoewel de combinaties ietwat gelijksoortig zijn – een cheesy film, een sterfscène en met een vergelijkbare opbouw. Laat ik ze hieronder even embedden.
De eerste is, hoe kan het ook anders, een fragment uit ‘Top Gun’, namelijk de scène waarin Goose het leven laat in een dogfight.
Mijn tweede poging is een overtreffende trap in cheesiness: ‘The Room’ van Tommy Wiseau, beter bekend als de slechtste film ooit gemaakt. Hiervoor gebruikte ik de scène die wellicht niet de meest iconische is, maar wel de meest hilarisch melodramatische en zelfmedelijdende: de apotheosis, waarin Johnny zelfmoord pleegt.
Wat denk jij? Zijn het verbeteringen ten opzichte van de originele scènes? Kan Bernard Herrmanns muziek zelfs ‘The Room’ redden? Welk filmfragment is hier bij uitstek geschikt voor? Hoek me op met je suggesties.
Ja, die Joseph is me er eentje. In de eerste scènes van de film krijgt hij het aan de stok met overeenvolgens een pubganger, zijn hond (die hij vervolgens doodschopt), een winkeleigenaar en wat poolende knullen in – wederom – een kroeg. En reken maar dat daar geweld bij komt kijken.
Dit is echter niet de Yorkshire-versie van ‘Old Boy’ (hoewel dat behoorlijk interessant klinkt eigenlijk). Joseph komt na verloop van tijd Hannah tegen, een diepgelovige middenklassevrouw die een kringloopwinkeltje runt. Je raadt het: de ruwe bolster ontdooit, zelfacceptatie volgt. Ongeveer dan.
Mijn vorige alinea klinkt wellicht wat cynisch, maar dat is niet de bedoeling. Dat zou niet terecht zijn gezien de kwaliteit van ‘Tyrannosaur’: het is een zeer indrukwekkende film. Dat heeft voor een groot deel te maken met de acteerprestaties van de hoofdrolspelers. Peter Mullan (Joseph) en Olivia Colman (Hannah) spatten van het scherm af; Mullan als tikkende tijdbom die in een goede bui nog uiterst passief agressief is, Colman als gelovige vrouw temidden een hoop enorme klootzakken en de twijfels die het oproept. Dit wekt al met al veel indruk, tot aan het niet al te opbeurende (doch nog ietwat ambivalente einde aan toe) apotheose aan toe.
Mijn hele recensie van de film kun je teruglezen op Movie 2 Movie.
Zou Peter Mullan ook in te huren zijn voor kinderfeestjes?
En met deze top 5, mijn vijf absolute favoriete films van 2011, sluit ik ook 2011 af als blogger. In het apocalyptische 2012 ben ik er weer met nieuw gemijmer over nieuwe films. En oude films. Tot volgend jaar!
Whoa wacht, wat doet dat konijn uit 'Alice in Wonderland' (1951) hier? Ik zou maar snel verder lezen voor het antwoord.
5. The Artist
Dat ‘The Artist’, een Franse hommage aan/pastiche van de stille film als favoriet voor de Golden Globes en Oscars wordt gezien is ergens verbijsterend. We hebben het hier over een Franse indiefilm, grotendeels inderdaad zonder diëgetisch geluid, in zwart-wit en 4:3 beeldformaat en zonder grote Hollywoodsterren erin (sorry, John Goodman). Het gaat niet eens over de Tweede Wereldoorlog; er zijn geen halve of full retards. Maar aan de andere kant is het ook gewoon onmogelijk om ‘The Artist’ te weerstaan: het concept van een ode aan de stille film is al veelbelovend, maar juist doordat de film zoveel meer is dan een platte pastiche krijgt het waarde. Die zit in de tragiek van de hoofdpersoon (tegenover de opkomst van zijn vrouwelijke medespeelster), de subtiele humor, de prachtige visuele symboliek en niet te vergeten de spaarzame momenten waarop ‘The Artist’ stiekem wel gewoon een geluidsfilm is – met name in het adembenemende slotstuk. En mag dat hondje een Oscar krijgen, alstublieft?
4. Black Swan
Niet veel van de films in deze eindlijst riepen echt gemengde reacties op, maar ‘Black Swan’ mag zich dat predicaat wel aanmeten. Begrijpelijk is het wel enigszins, gezien de belachelijk stereotype karakters en ietwat simpele verhaalopzet (‘ik moet die rol hebben!’). Maar deze kritiek mist het hele punt van de film. ‘Black Swan’ is alle kanten opschietend, maniakaal, duister portret van een ambitieuze danseres die alle maniakale en duistere kanten moet opzoeken om haar grootste ambitie te kunnen verwezenlijken. Meer nog roept ‘Black Swan’ de vraag op of die ambitie überhaupt de belachelijke moeite en lijdenswegen wel waard is. Aan het eind weet je niet noodzakelijkerwijs het antwoord, maar ben je wel als lichtvoetige ballerina meegesleept naar de zowel de diepste krochten van menselijke obsessie en de stratosferische hoogten van de artistieke perfectie waar deze toe kan leiden. Alle visuele pracht is overweldigend, maar bovenal doelmatig en perfect opgebouwd. En dat is onder andere waarom ‘Black Swan’ wel in deze lijst staat en een ‘Melancholia’ niet.
Laat ik het zo zeggen: als ik ooit een regisseur moest vinden om de tocht van Aeneas of Dante Alighieri naar het dodenrijk moest verfilmen, zou Darren Aronofsky heel hoog op het lijstje staan.
Raoul Ruiz, die ons tragisch genoeg dit jaar ontvallen is, maakte met ‘Mistérios de Lisboa’ een soort kostuumdramaversie van een soapserie, op zijn Portugees, en dan 4,5 uur lang. Klinkt apart? Ja, dat kun je wel stellen. Zoiets kan uitermate potsierlijk uitpakken, of simpelweg niet te behapstukken zijn, maar Ruiz levert hier een fascinerend kunststukje af dat je van begin tot eind iedere seconde aan het scherm gekluisterd haalt. De meeste dramatische verhaallijnen worden doorweven, groot fortuin wordt men in de schoot geworpen of lost op waar men bij staat; hele dynastieën voltrekken zich voor je ogen. Het wordt allemaal bij elkaar gehouden door de lyrische, prachtige regie van Ruiz, die continu de camera laat zwieren, waarbij karakters uit beeld verdwijnen of juist tevoorschijn worden getoverd, of eindeloos gevolgd worden. Je wordt in een cadans gebracht die waarschijnlijk die de dichtste evenaring is van de zwierende zinnen van het grootse epos waarop het is gebaseerd. De volgende keer dat je je afvraagt waarom ‘Oorlog en Vrede’ zo weinig is verfilmd (behalve die moeilijk vindbare Sovjetversie van tien uur dan), denk dan aan deze film en weet dat je gebeden al min of meer gehoord zijn.
‘Poetry’ was waarschijnlijk een van de eerste films van het jaar die ik zag, en opvallend genoeg dus nagenoeg de beste. Hier weinig van de visuele grandeur, aanzwellende strijkers en dramatische dialogen die veel van de hierboven films kenmerken (weliswaar op een goede manier natuurlijk). Nee, in dit Koreaanse drama wordt alles op fluistertoon gebracht, met statische shots en weinig close-ups. En toch heeft het een zeggingskracht die overdonderend is: de hoofdpersoon is een vrouw op leeftijd die gewaarwordt dat haar kleinzoon – die zij opvoedt – een duistere kant heeft en dat ze zelf dementerend is. En iedereen om haar heen is cynisch en egocentrisch. Hetgeen leidt tot een existentiële crisis, waarin ze hoopt dat poëzie enige verlossing kan bieden. Uiteindelijk lukt dat, maar wanneer je merkt hoe duister en tragisch haar inspiratie is ga je je serieus afvragen of dat de versregels wel waard is. Of moet je juist concluderen dat de dichtkunst haar een zeer welkome uitweg biedt, een vorm van acceptatie? Het fascineert me een jaar na de eerste kijkbeurt nog altijd mateloos.
1. The Tree of Life
Het heeft iets onoverkomelijks: ‘The Tree of Life’ op 1. Terrence Malick, de filosofiehoogleraar die filmmaker werd, maakt van elke film zowel een beproeving waar eindeloos op gewacht wordt als een lyrische, enigmatische exercitie naar de meest innerlijke kern van het bestaan. ‘The Tree of Life’ is daarop allerminst een uitzondering: via een gesjeesde architect en diens jeugd in het Texas van de jaren ’50 gaat de film helemaal terug naar de tijd van de dinosauriërs en de Big Bang in jaar zoektocht naar zingeving. Waar meerdere films dergelijke diepe thema’s aansneden en dergelijke visuele schoonheid tentoonspreidden, was ‘The Tree of Life’ de overtreffende trap van allen. Ik heb de film meerdere malen gezien en ben tot de voorlopige conclusie gekomen dat je hem tientallen keren moet kunnen kijken zonder dat hij stopt te overweldigen, maar ook zonder dat hij stopt te verbazen. Zoals het haastige konijn in ‘Alice in Wonderland’ is Malick je altijd net een stapje voor; nooit krijg je hem echt te pakken, maar je blijft er in oneindige nieuwsgierigheid achteraan rennen. En dat doet niemand hem na.
Om deze lijst nog een beetje behapbaar te maken, heb ik mijn Top 10 in tweeën geknipt. Dit zijn de nummers 10 tot en met 6, morgen volgen de bovenste 5.
Hey girl, deze foto van Ryan Gosling staat hier alleen maar om jou een plezier te doen. Graag gedaan.
10. Incendies
‘Incendies’ is, kort gezegd, een mokerslag. Oorlog, moord, verkrachting, duistere familiegeheimen, de hele shebang komt voorbij zonder een greintje comic relief. Nee, alles draait hier om de afgrijselijke manier waarop oorlog een samenleving kan ontwrichten en elke mate van beschaafdheid doet verdwijnen. De verrassende ontknoping hakt er met name in – zelfs met alle tragiek die eraan voorgaat in het achterhoofd – op een manier die bij een tweede kijkbeurt niet meer zal terugkeren. Maar bij die eerste keer kijken word je heel, heel stil van deze film.
Dit jaar was er geen enkele film zo verdomd cool als ‘Drive’. Het maakte van Ryan Gosling een wandelende internetmeme, Nicholas Winding Refn de hipste regisseur in L.A. en veroorzaakt hoogstwaarschijnlijk een hausse aan slome ‘80s electro soundtracks. Laten we het hopen. Hoe dan ook is ‘Drive’ een van de beste genrefilms in jaren: van de onderkoelde autoachtervolgingen en het plotseling oplaaiende brute geweld tot de volkomen kitschy liefdesintermezzi, als kijkspel is de film werkelijk subliem. Veel thematische of narratieve diepgang is er niet in te bespeuren, maar de manier waarop Nicholas Winding Refn een half-trashy actiefilm kan maken en tegelijkertijd elke genreconventie demonstratief bij het grof vuil zet is indrukwekkend.
8. Tinker Taylor Soldier Spy
Een broeierige spionagethriller maken is een ding – en niet per se erg uniek, maar wat Thomas Alfredson in ‘Tinker Taylor Soldier Spy’ doet is veel meer dan dat. Natuurlijk, het helpt om een pantheon aan topacteurs aan te trekken, een beroemd verhaal van John le Carré als basis te gebruiken en de jaren ’70 kantoren en decors in een sublieme art direction te recreëren. De grote ster van de film blijft echter Alfredson, die de film zo regisseert dat er geen overbodig zinnetje dialoog in valt en dat de meest cruciale gebeurtenissen soms verbijsterend terloops worden aangekaart. Menig recensent vindt de film moeilijk te volgen, maar dat is juist het punt. Ja, je moet je aandacht er continu bijhouden en soms scènes drie keer in je hoofd herhalen. Is er een betere manier om de kijker met een spion te laten identificeren?
Feit: het boeit Miranda July absoluut niet dat je ‘Me and You and Everyone We Know’ zo’n heerlijk wegkijkende, quirky feel-good indiefilm vond. Neen, zij maakt gewoon pas zes jaar later weer een langspeelfilm en gooit er een pratende kat en maan, een wandeland/dansend t-shirt en een bevreemdende affaire in. En het werkt. De ‘is dit het nu?’-twijfel die de neurotische hipster-dertigers overvalt is niet bepaald onontgonnen terrein, maar niemand geeft er zo’n unieke, weldoordachte draai aan als July. Hadden mannelijke filmmakers met dezelfde thematiek maar even veel cojones als deze madame.
Zeggen dat ‘A Separation’ rijk is aan thematiek is nog een understatement. Je gaat bijna denken dat die filmtitel ironisch bedoeld is, want deze film gaat over zoveel meer dan een echtscheiding. Natuurlijk willen er twee mensen daadwerkelijk scheiden (hoewel, vooral een van de twee), maar al snel verdwijnt dat naar de achtergrond wanneer het plot zich verder ontvouwt. Niet alleen blijkt er een enorm verschil te bestaan tussen de welgestelde stedelingen en de lompe provincialen – een tendens die inmiddels wereldwijd te vinden is -, maar er komen ook nog diepgravender euvels aan bod. Uiteindelijk is het zo weinig duidelijk welk karakter nog betrouwbaar is en welke niet dat je je af gaat vragen of hier nog wel een rechtssysteem op te baseren is. ‘A Separation’ werd in Berlijn overladen met prijzen; je kunt alleen maar stellen dat dit volkomen terecht is.
Het moge duidelijk zijn dat 2011 er bijna op zit, en dat het hoog tijd is voor een eindejaarslijstje. Wat zijn mijn favoriete films van het jaar geweest? Maar wacht, voordat ik aan die Top 10 begin kom ik eerst nog met een lijstje van eervolle vermeldingen: films die erg boeiend zijn, maar net niet goed genoeg voor de Top 10. Dat is geen schande, want wat mij betreft was 2011 een zeer behoorlijk filmjaar. Deze films staan trouwens in willekeurige volgorde.
Zoek op foto's met 'Kirsten Dunst Melancholia' als zoekterm en dit is de enige niet-naaktfoto in de bunch.
The Trip
Soms lijkt een goede film afleveren ontzettend makkelijk. Zoals bij ‘The Trip’: zet twee geslaagde, bekende komieken in een auto, laat ze zichzelf spelen en belachelijk maken en tegelijkertijd wat veel te dure restaurants afgaan; camera erbij en klaar is kees. Toch is dat maar het halve verhaal. ‘The Trip’ was oorspronkelijk een televisieserie met een totale speelduur van zes uur, die door regisseur Michael Winterbottom tot een film van anderhalf uur is gemonteerd. De kunst is dat ‘The Trip’ in die anderhalve uur weinig plot kent en het vooral van de geweldige dialogen moet hebben, maar nooit stuurloos of vervelend wordt. Beide hoofdrolspelers zijn dan wel gevat, olijk en succesvol, maar zijn ze onder de oppervlakte ook gewoon maar onzekere, wat aanklooiende veertigers.
Nee, ‘Black Venus’ is geen film voor een gezellig avondje uit. Dit ellenlange, tergende (en waargebeurde) portret van een Hottentotvrouw uit het begin van de negentiende eeuw die door Europa moet toeren en steeds meer aan lager wal raakt is vooral zeer aangrijpend: je wordt als kijker gelijk gesteld met het publiek dat in de film haar shows bekijkt. Door deze talloze optredens te moeten aanschouwen dringt tot je door wat voor een speelbal deze vrouw was geworden voor welk duister sujet ook maar haar in handen kreeg.
Sound of Noise
Tot afgelopen zomer leek in Scandinavië meer dan waar dan ook alles pais en vree; rijk en vreedzaam. Waar kun je als terrorist nog tegen ageren? Inmiddels weten we het antwoord helaas, maar voor die tijd leek de enige aksie die het land nodig had een tegen gezapige muziek. Dat alles dat Scandinavisch is en met terrorisme te maken heeft nu een ietwat nare bijsmaak heeft gekregen doet weinig af aan het plezier dat van ‘Sound of Noise’ afstraalt, dat vol zit met duizelingwekkende, avant-gardistische muzikale improvisaties en een flinke laag humor.
‘Armadillo’ lijkt een beetje op een first-person shooter, een game als Call of Duty. Alleen is het een documentaire, gefilmd rondom een Deense legereenheid die in Afghanistan geposteerd is. Jongens zijn het, de soldaten die in vuurgevechten geraken met Talibanstrijders, en het levert adembenemend spannende beelden op.
Het zou niet relevant zijn om op te merken dat Lars von Trier een onuitstaanbare etter is, ware het niet dat zijn werk er altijd zo mee doordrenkt is. Ook in ‘Melancholia’, zijn nieuwste, krijgen zijn zelfmedelijden, manische depressie en ijdelheid weer centre stage. Gelukkig valt er voor de rest veel te genieten: Wagners bombastische muziek en Kirsten Dunst stelen tezamen de show en de thematische tweedeling die steeds doorklinkt is treffend gevonden. Dat het camerawerk telkens (maar vooral in het eerste deel) onnodig, misselijkmakend shaky is met het zoomwerk van een kind van acht, en dat Dunst en Charlotte Gainsbourg als ‘zussen’ niet eens van hetzelfde continent lijken te komen is jammer, maar als apocalyptisch bombast en als uitbeelding van manische depressie is ‘Melancholia’ zeer de moeite waard. Perfect, absoluut niet, maar wel razend interessant.
De verleiding was te groot: de afgelopen week zag ik door een zeer amusant toeval twee nieuwe spionagefilms die werkelijk in niets op elkaar leken. ‘Mission: Impossible – Ghost Protocol’ is de nieuwste film in een reeks die het moet hebben van flashy gadgets, wulpse vrouwen, wilde locaties, belachelijke stunts en stoere auto’s. Inderdaad, James Bond, maar dan in de overtreffende trap. ‘Tinker Taylor Soldier Spy’, de verfilming van de min of meer gelijknamige (er zijn enkele komma’s uit de titel geschrapt) roman van John le Carré, die zich afspeelt in de stijve, grauwe, grijze en saaie burelen van de Britse geheime dienst in het regenachtige Londen in de jaren ’70.
Ja, dat vraagt om een vergelijking. Laten we beginnen met de trailers, mocht het verschil nog niet duidelijk genoeg zijn:
Het mooiste is nog dat beide films beginnen met scènes in de Hongaarse hoofdstad Budapest. Eigenlijk zitten alle verschillen daarin al verstopt. ‘Ghost Protocol’ begint met een helicoptershot dat aan de Oostelijke Pestkant in zachte kleuren over het beroemde parlementsgebouw heen zwiert; het vormt een opmaat waarin in een ruk door een spion achtervolgd wordt, enkele baddies neerschiet, een paar gadgets gebruikt en op een onbewaakt moment door een Franse femme fatale wordt neergeschoten.
‘Tinker Taylor Soldier Spy’ heeft na enkele minuten daarentegen een gortdroog, vrijwel geheel grijs (je vergeet soms bijna dat dit een film in kleur is) shot dat vanaf de Budakant het parlement filmt. Het shot is bijna geheel statisch en zoomt licht uit om enkele silhouetten in beeld te krijgen.
Laat ik de verschillen in meer detail beschrijven, beginnend bij de nieuwe Mission: Impossible, ‘Ghost Protocol’ genaamd. Ondergetekende had ondanks de nodige hardnekkige mate van filmsnobisme altijd al de ‘M: I’-films met aardig wat plezier verorberd – behalve deel twee dan, van John Woo, die was helaas waardeloos. Voor deel vier is zoals gebruikelijk weer een nieuwe regisseur aangesteld. Ditmaal is het de beurt aan Brad Bird, die de Pixarfilms ‘The Incredibles’ en ‘Ratatouille’ heeft geregisseerd maar nog nooit een film met mensen van vlees en bloed voor de camera had gemaakt. Gelukkig deert dit niet, want net als bovengenoemde Pixartitels excelleert ‘Ghost Protocol’ met name als aktiespektakel ontzettend goed. De film stijgt uit boven het routineuze vermaak waar de meeste echt grote actieblockbusters van de laatste jaren content mee zijn, en heeft enkele zulke overweldigend goede actiescènes dat je bij vlagen half van je stoel zou vallen als die multiplexzetels niet zo verdomd comfortabel zouden zijn. De beste van de bunch is ergens bovenin de Burj Khalifa in Dubai, waar hoofdrolspeler Tom Cruise (die deze stunt helemaal zelf deed) even aan de buitenkant naar boven klimt, schijnbaar zonder al te veel betrouwbare hulpmiddelen. Natuurlijk zit hier wel een dosis CGI achter, maar het is realistisch genoeg om je moedwillig in de illusie van de film mee te laten gaan – dat kan niet elke blockbuster dit jaar zeggen.
Naar mijn weten is dit niet eens getruct. Eh, wow.
Het is in feite een behoorlijk ouderwetse film. Niet alleen door de iconische begintune die uit de jaren ’60 stamt en de bovengenoemde Bondachtige elementen die de boventoon blijven voeren, maar ook door de klassiek aandoende actiescènes, die het niet van shaky cams, 3D of overmatig CGI-gebruik moeten hebben, maar drijven op stunts die nog ergens een reele basis bevat. Ook is dit alles tamelijk coherent gemonteerd en geregisseerd, waardoor je als kijker je orientatie niet verliest. De maker van deze polemiek tegen de uitwassen van ‘Chaos Cinema‘ zou het ongetwijfeld met goedkeuring aanzien.
De grootste zwaartepunt ligt echter op Tom Cruise. Ooit was hij ontegenzeggelijk de grootste ster van Hollywood, maar na dat belachelijke Oprah-optreden en een periode van vijf jaar zonder echt noemenswaardige films (na ‘M:I 3’ in 2006) ligt dat nu aanmerkelijk anders. Hij staat nu vooral bekend als lichtelijk maniakaal figuur, met een rare levensbeschouwing en een vorm van doodsverachting (zie dat plaatje hierboven). Het geeft ‘Ghost Protocol’ een lading die bij de eerdere delen van de reeks ontbrak, namelijk een waarin je met verbijstering aan te kijken bent naar wat er van die ooit zo kleurloze jongeman uit die cocktailfilm verworden is. Tom Cruise was al een lange tijd larger than life, maar nu hij elke maarschappelijke conventie kennelijk terzijde heeft geschoven is hij alleen nog maar fascinerender geworden. Dat en een stel prima actie- en suspensescènes, en een cast die verder overloopt van de amusante knulligheid maken van ‘Ghost Protocol’ een actieblockbuster die een van de beteren is van de laatste jaren.
Zoals gezegd staat ‘Tinker Taylor Soldier Spy’ hier lijnrecht tegenover, met een overdaad aan grijstinten, melancholische gelaten en regendruppels. Wat die gelaten betreft zit het sowieso wel snor, met een cast die woorden tekort doet schieten. Gary Oldman, John Hurt, Toby Jones, Colin Firth, Ciáran Hinds; de lijst is eindeloos. Het lijkt Glengarry Glen Ross wel, minus de prachtige Amerikaanse donderpreken dan. De lijst met bekende acteurs is zo enorm dat je op een gegeven moment iemand een rol van twee minuutjes ziet spelen die voorheen nog het titelkarakter in ‘Me and Orson Welles’ speelde – Welles dus, niet de ‘me’.
De glamour van James Bond en Ethan Hunt is hier in het geheel afwezig. Vooruit, er komt wel een soort femme fatale in voor, maar echt langs de gebaande paden beweegt zich het niet. De meeste spionnen hier moeten het doen met de telefooncel en de archiefkast als enige gadgets, hebben een waardeloos privé- en liefdesleven – van mislukte huwelijken tot onderdrukte homoseksualiteit – en lopen vooral over van de melancholische eenzaamheid. De man van die ene femme fatale (opgeduikeld in Istanbul) spreekt ergens in de film de wens uit absoluut niet zoals zijn oudere collega’s te willen eindigen. Helaas voor hem lijkt niemand eraan te kunnen ontsnappen.
Ja, Smiley doet continu zijn naam eer aan.
Verder valt met name de regie van Tomas Alfredson (‘Let the Right One In’) op. De film is geweldig opgebouwd; de eerste 18 minuten zegt hoofdpersoon Smiley (Oldman) überhaupt niets, zonder dat het een gimmick wordt. Tijdens dat beginstuk worden talloze cruciale gebeurtenissen in het verhaal verbazingwekkend terloop vermeld, alsof het voetnoten zijn: voor je het goed en wel doorhebt is er een spion vermoord, blijkt er een dubbelspion in de top van veiligheidsdienst MI6 te huizen en zijn er twee integere, betrokken bestuurders (waaronder Smiley) ontslagen. De film is zonder dat er echt iets spetterends gebeurt verschrikkelijk spannend, wat ook wordt geholpen door het spel met conventies – iemand trekt er dan een pistool, en dan volgt er geen shoot-out in het donker (chaotische achtervolging incluis) maar een gortdroge overmeestering, uiteraard buiten beeld.
Het kat-en-muisspel blijft tot het eind aan toe spannend en onduidelijk, maar blijkt achteraf allemaal feilloos in elkaar te passen. Elk detail in het verhaal klopt en heeft waarde voor het plot. Hoe meer je na afloop over de film peinst, hoe meer de bewondering ervoor groeit.
Dat de film tot een heldere ontknoping komt, spreekt welhaast voor zich; Le Carré is geen Haneke. Echt bevredigend wordt dat ergens nergens. Wat vooral blijkt uit de film is hoe miserabel het vrije Westen van de jaren ’70 was en daarmee nauwelijks verschilde van het Oostblok. Overal regent het, zijn de mensen somber en eenzaam, de wolken dik en grijs. De veldslag wordt gewonnen, maar de oorlog als geheel wordt een miserabele patstelling.
‘Tinker Taylor Soldier Spy’ bevat een rijke gelaagdheid die eindeloos fascineert. Beide spionnenfilms zijn de moeite waard op hun eigen manier, maar ‘Tinker’ doet eind december nog een serieuze gooi naar mijn eindejaarslijstje van de beste films van 2011.
En dat wordt dan ook mijn aanstaande jaarsafsluiting als Maltese Valk. Stay tuned.
De dagen van ‘Thriller’ en ‘Like a Prayer’ zijn al een tijdje voorbij; MTV vertoont niet eens echt meer videoclips. Maar toch komen er ieder jaar weer prachtige muziekvideo’s uit, die ondanks soms zeer karige budgetten tot de verbeelding spreken en vaak viraal gaan – de hedendaagse variant van op MTV on heavy rotation komen.
Veel daarvan zijn werkelijk prachtig, met heerlijke slo-mo shots, zonsondergangen, sip kijkende huisdieren en lachende kindertjes. Daar ben ik echter even niet in geïnteresseerd. December is al zoetsappig genoeg, en het is al moeizaam genoeg om er genoeg te schrappen om tot een handzame lijst te komen. Derhalve beperk ik me tot muziekvideo’s die de WTF-factor niet schuwen: vreemde, grappige, onorthodoxe en verbijsterend gewelddadige videoclips. Het is een Top 11 geworden, omdat het nu eenmaal 2011 betreft – een geste die ik ook maar van anderen gejat heb, om eerlijk te zijn.
Dit ventje zit in een van de onderstaande video's, maar welke? Only one way to find out! Ha.
Ze staan op alfabetische volgorde van artiestennamen.
Battles – Ice Cream
Van de mensen achter El Guincho’s ‘Bombay’ mag je wel wat aparts verwachten, en gelukkig wordt dat vertrouwen niet beschaamd. Uiteraard zien we net iets te jonge deernen aan ijsco likken in slow-motion, waarna we via de nodige tai chi en bowlen langzaamaan bij een totale freak-out van silhouetten, room en fruit belanden. Wat allemaal goed aansluit bij de hectische muziek.
The Black Keys – Lonely Boy
The Black Keys deinzen niet terug voor een jolig clipje meer of minder, maar Lonely Boy is vooral een teken van minimalisme. We zien eh, een redelijk blije neger een dansje doen. En dat was het. Deze video slaat elke stijlvorm van de hedendaagse muziekvideo (behalve verrassing wellicht) hard in het gezicht en komt er nog mee weg ook. Hoofdpersoon is acteur/muzikant/parttime beveiligingsbeambte Derrick T. Tuggle.
Destroyer – Kaputt
Een Oost-Europees jochie – wat een held trouwens – doet puberaal tegen mams, komt een oude man tegen (of wordt een oude man?) en vliegt vervolgens met een walvis in het rond. Koelt tenslotte af in het water. Volg jij het nog?
Felix Cartal – World Class Driver
Die Benidorm bastards en je seniele opa got nothing on these guys. Wat een bejaarden-swag. Ik weet niet of ik nu met ze wel meefeesten of juist wil wegrennen, en de muziek is ook al niet echt geruststellend.
Graffiti Island – Headhunters
Ik heb echt geen idee wat dit inhoudt. Is dit gejat van een 70s soft-porno fantasyserie? Of een parodie erop? En wie maakte zulke dino’s, 1933-stijl? Het heeft ook maar 802 views vergaard, maar dit soort bizarre zooi wordt dus ook gemaakt.
Is Tropical – The Greeks
Die jeugd van tegenwoordig! Alleen nog maar met geweld bezig! En met redelijk savvy animatiesoftware, zo blijkt, want zo indrukwekkend zag het er niet uit toen mijn buurtgenootjes elkaar na zo’n Power Rangers-marathon naar de keel vlogen.
Cass McCombs – County Line
Dit is niet eens de officiële video voor dit nummer (die is aardig, maar ook ietwat plichtmatig), maar des te fascinerender: je ziet allemaal home footage-beelden van drugsverslaafden. Waar vind je dat soort filmpjes? Het past hoe dan ook wel bij die Elliott Smith-vibe die het nummer heeft.
Bij V Magazine formuleerden ze het nog treffender:
Honest to the point of hurting—and at times, hauntingly invasive—the imagery pulls us into the disheveled quarters of a dissolute twentysomething junkie, complete with an era-exposing asymmetrical haircut. Showing not only the nocturnal ritual of putting on live shows but also the drug use that perhaps feeds the mechanics of idle creative work, a parallel forms between drug addiction and the emotional dependency that we project upon other people; the comfort we seek in the approval we need. Like many relationships, the drugs might be bad for you, but they feel awfully good and they’re fucking difficult to quit.
Wat als je een stel Muppets en een hoop speelgoed een Cyriakvideo laat naspelen? Meets Roland Emmerich? En je zet er de meest geflipte metal over die kunt vinden? Nou, dit dus. Mastodon is mijns inziens niet echt om aan te horen, maar die clips van ze zijn dikwijls fantastisch. Zoals hier.
Mister Heavenly – Bronx Sniper
Nobody fuck with mijn Action Man-pop, want hij verandert zo in een totale creep van grote mensen-formaat en nodigt zijn posse uit om je eens even helemaal te bossen. Hij is al in je huis, dus des te gevaarlijker. Je bent gewaarschuwd.
Tyler, the Creator – Yonkers
Die OFWGKTA-hype duurde ongeveer even lang als dat Rebecca Black-bashen, namelijk een maandje of zo, maar deze video voor Tyler, the Creators (ik kan heel slecht tegen die komma trouwens) ‘Yonkers’ blijft wel heerlijk bizar. Eet hij nou echt een kakkerlak? Nee toch? En eh, dan hangt hij zichzelf op? Zo dood is jullie hype ook weer niet, Tyler.
UNKLE – Money and Run (feat. Nick Cave)
OK, we hebben aardig wat gekke figuren gezien in deze video’s, maar de hoofdpersoon in deze van UNKLE (die hebben trouwens ook wel andere leuke clipjes gemaakt) maakt het wel erg bont. Of het nou iemand van adel is, een bankier, of gewoon een andere geflipte kakker is wordt mij niet helemaal duidelijk, maar dat deert ook weinig. Hij bezorgt iedereen die hij tegenkomt gewoon zijn of haar grootste nachtmerrie. Ergens noem ik dit maatschappijkritiek, maar aan de andere kant is het ook gewoon hilarisch. Maar misschien ligt dat aan mij.
Natuurlijk, over 3D-film wordt al sinds de eerste introductie tot ‘Avatar’ gezeverd en gejammerd. Ja, het is in potentie geweldig, innovatief en een revolutie binnen de cinema, maar ja, het zorgt ook voor hoofdpijn, nog duurdere bioscoopkaartjes, melige trucjes met vliegende objecten en barslechte en goedkope 3D-conversies die eruit zien als mislukte kijkdozen. De nieuwigheid is er inmiddels af – ‘Avatar’ kwam in de zomer van 2009 uit – en de opbrengsten worden door tegenvallende ervaringen sindsdien steeds minder. Gaat 3D, net als toentertijd in de jaren ’50, weer als een nachtkaars uit, wordt als een mislukte gimmick/melkkoe? Filmcriticus Roger Ebert zal er niet zo rouwig om zijn, waarschijnlijk. En is het mooie van cinema niet juist dat je op een plat beeld suggesties van diepte kan creeren (of juist niet)? De rest van de wereld is ook al 3D, en als Rembrant en Picasso het niet nodig hadden, waarom dan wij wel?
3-D (tweede van links, en zo heet hij echt) was altijd al de coolste uit Biff Tannens 'Back to the Future'-posse, en nu lacht hij ook nog het laatst.
Gelukkig blijft deze discussie voortduren, want boeiend blijft het. Ondergetekende doet bij deze een duit in het zakje, simpelweg omdat 3D de afgelopen weken bijna onontkoombaar werd: Werner Herzog, Steven Spielberg en Wim Wenders kwamen allemaal met een 3D onze filmtheaters verrijken, de eerste van Martin Scorsese volgt snel. Oh ja, en Reinout Oerlemans ook. Maar die hoort niet in dat rijtje; sorry, Rein.
De eerste van hun respectievelijke films die ik zag was Herzogs ‘Cave of Forgotten Dreams’. Dit was een film waar reikhalzend naar uit werd gekeken, vanaf het moment van aankondiging: de grote gekke Duitser, die een hermetisch gesloten Franse grot mag betreden, waar de oudste menselijke schilderingen op de muren zijn aangetroffen? Om er een documentaire van te maken? In 3D? En dan komen er ook nog albinokrokodillen in voor? Teken mij maar in.
Naast die albinokrokodillen was het meest nieuwsgierigmakende aspect van de film dat Herzog zo ongeveer de eerste echte getalenteerde regisseur was die met 3D ging werken. Natuurlijk, James Cameron is geen totale knurft, maar is naast ‘T2: Judgment Day’ ook verantwoordelijk voor een draak als ‘True Lies’ en het feit dat ‘Avatar’ een veredeld, blauw Kevin Costnervehikel was zonder Kevin Costner. Ook Tim Burtons ‘Alice in Wonderland’ werd in 3D uitgegeven, maar dat was een vluchtige en waarloze 3D-conversie waar de regisseur waarschijnlijk weinig over te zeggen had. Daarnaast heeft Pixar meerdere films in 3D uitgebracht, maar voor op computers gemaakte animatiefilms lijkt 3D een makkelijkere en kleinere stap om te maken dan bij speelfilms.
‘Cave of Forgotten Dreams’ maakt de verwachtingen gelukkig waar. Dat Herzog een goede docu in de vingers heeft, concludeerden we na ‘Grizzly Man’ zonder enige terughoudendheid, maar het mooiste is nog dat het driedimensionale aspect echt wat toevoegt. Dat heeft er natuurlijk alles mee te maken dat de film zijn grotendeels in een grot afspeelt: weinig locaties lenen zich zo goed voor de extra nadruk op diepte dan een nauwe, donkere grot vol spelonken en stalagmieten. En dan die schilderingen. Die zijn op zichzelf al adembenemend mooi, nog los van hun leeftijd, maar zijn veelal zo in dialoog met de gewelven en het relief van de allerminst rechte grotwanden. Pas in 3D zie je pas hoe mooi de rondingen in de grot gebruikt zijn in de kunstuitingen. Het mooiste voorbeeld vormt waarschijnlijk de mystieke schildering aan een kegelvormig uitsteeksel aan het uiteinde van de grot, die door de fragiele grond maar van één kant kan worden bekeken. De uitstulpsel hangt verleidelijk voor je ogen, zonder dat je de gehele schildering erop kunt zien. En dan is de zeer boeiende conclusie die Herzog trekt over de wandkunst als zijnde een soort proto-cinema nog niet eens aan bod gekomen.
Die andere grote Duitse auteur van de cinema, Wim Wenders, kwam al dan niet toevalligerwijs ongeveer tegelijkertijd met zijn eigen 3D-film: ‘Pina’, een documentaire over de bekende Duitse danseres en choreografe Pina Dausch. Dansfilms zijn er in alle soorten en maten, en van wisselende kwaliteit (hoewel er genoeg klassiekers te noemen zijn), maar ook hier is de stap naar drie dimensies een logische. Dans is bij uitstek een puur visuele uitingsvorm, die het best in een theater te bekijken is, waar je de gehele diepte van een podium kunt gebruiken en (als kijker) kunt zien.
En het werkt: veel van de dansscènes in ‘Pina’ – en er komen er logischerwijs aardig wat voorbij – zijn adembenemend, door de choreografie en het gebruik van de diepte en verschillende props; van stoelen tot vallende bladeren en rondvliegende emmers water. De fabelachtige soundtrack bij de dansstukken draagt ook meer dan een steentje bij. Toch valt op dat Wenders filmisch zich naast het 3D-aspect redelijk conventioneel opstelt. Veelal staat de camera op eenzelfde afstand en hoogte, droogjes de dans vast te leggen; slechts bij vlagen wordt er echt iets bijzonders gedaan met cameravoering en/of montage. Wellicht doordat het de eerste keer was dat Wenders met 3D werkt? Het stoort niet, maar vormt wel een duidelijk contrast met dansfilms zoals je die bij een festival als Cinedans ziet, waar veel gespeeld wordt met nieuwe film- en montagetechnieken. Verder is het een fragmentarische, bij vlagen ietwat rommelige film, ondanks de fraai gevonden thematiek van de vier seizoenen. Andere minpuntjes kan ik echter niet ontdekken.
De grootste van de drie films die ik evenwel ga bespreken is de laatste: ‘The Adventures of Tintin’. Met een wereldberoemde serie strips als basis, Steven Spielberg als regisseur, de medewerking van Peter Jackson en een budget van 120 miljoen dollar kun je stellen dat ‘Tintin’ een van de grootste familiefilms van het seizoen is. Toegegeven, door de motion capture-techniek die voor de film is gebruikt, waardoor het werk van de acteurs in een computergeanimeerde wereld terug te zien is, ligt de film meer in het verlengde van ‘Toy Story 3’ dan het werk van de bovengenoemde Duitsers, maar bij een technische pionier als Spielberg word je toch nieuwsgierig naar het resultaat.
‘Tintin’ is een familiefilm, die ook voor je neefje van zes vermakelijk moet zijn – of zich juist vooral op die doelgroep richt. Dat blijkt, gezien de soms ietwat kinderlijke toon die de film aanslaat en de bij vlagen erg duidelijke desinteresse in narratieve continuiteit of logica. Verder is de film echter ook voor volwassenen erg vermakelijk. Ondergetekende kent de Kuifjeboeken van vroeger, maar wist weinig meer van de concrete verhalen. Toch is het moeilijk niet meegesleept te worden in het aanstekelijke verhaal en de doldwaze stunts die Tintin en Haddock beleven; tijdens de film worden de meest megalomane momenten uit ‘Pirates of the Caribbean’ en ‘Indiana Jones’ gecombineerd, en vervolgens gaan er nog aardig wat schepjes bovenop – het voordeel van computeranimatie inderdaad. Het levert totaal onlogische of plausibele, doch zeer onderhoudende stunts en scènes op. Het is daarnaast zeer makkelijk om mee te gaan in Tintins enthousiaste nieuwsgierigheid. In deze eerste film hebben ze al drie boeken gecombineerd, dus het is de vraag hoever ze komen met Hergés oorspronkelijke materiaal gaan komen. De ontknoping laat echter overduidelijk blijken dat we nog veel meer Tintinfilms kunnen gaan verwachten – hoewel ik vermoed dat ‘Kuifje in Afrika’ niet bovenop de stapel ligt. Als de volgende delen net zo vermakelijk zijn als dit eerste, is er hoe dan ook alle reden tot vertrouwen.
Kunnen we nu concluderen dat 3D een blijvertje is en geen kortstondige hype? Waarschijnlijk valt of staat het bij de kwaliteit van het aanbod en daarmee bij de grote filmmakers: zodra die zich langdurig hard blijven maken voor 3D-film en werk van kwaliteit blijven leveren in dat formaat kan het bijna niet anders of dat we ook op de langere termijn driedimensionale films te zien zullen krijgen. Zelfs Michael Bay kan daarbij geen roet in het eten gooien. ‘Tintin’ moet haast wel een groot succes blijken in de Verenigde Staten, zoals het dat al in Europa is; de twee Duitse films werden op kleinere schaal ook zeer goed ontvangen. En bij ‘Avatar’ 2 en 3 is succes evengoed gegarandeerd. Bij de eerste poging met 3D, in de jaren ’50 dus, zat het door meerdere factoren niet mee. De techniek was er nog nauwelijks klaar voor, en studiobonzen – die toen nog een stuk meer macht hadden dan tegenwoordig – raakten bij de eerste tegenslag al hun interesse kwijt. Zo werd Alfred Hitchcocks ‘Dial M For Murder’ in 1954, ook in twee dimensies een prachtfilm die 3D een enorme nieuwe boost had kunnen geven, na een verminderde publieke interesse in driedimensionaliteit (na uiteraard een aantal belabberde, goedkope 3D-conversies) vrijwel uitsluitend nog in 2D in de bioscopen gebracht. Dat stadium zijn we nu definitief voorbij.
Murder belde wel hoor, maar was toen gewoon verkeerd verbonden of zo.
Toch blijft er hoogstwaarschijnlijk genoeg ruimte voor film in 2D; parallellen met de komst van de geluids- en kleurfilm zijn aanlokkelijk, maar niet geheel terecht. Die overgangen (zeker de komst van geluid) maakten gehakt van de oude garde filmmakers en vooral acteurs en deden de ouderwetse vormen van film eigenlijk geheel verdwijnen. Het is interessant om te zien dat bij de komst van kleur cinema al langer bestond, en dat tradities daardoor hardnekkiger werken: na de eerste extravagante Technicolor-klappers, veelal musicals, bleef zwart-wit decennialang de norm voor serieuzere cinema. Latere innovaties stuitten op nog meer robuustheid van oude tradities.
Wellicht is de wedergeboorte van 3d het beste te vergelijken met de komst van CinemaScope, het brede beeldformaat. Ook deze nieuwigheid leidde tot veel scepsis in eerste instantie. Was dit nou echt een verbetering ten opzichte van 16:9 of 4:3 beeldformaten? Deze twijfel wordt misschien nog het beste verwoord door Fritz Lang, wanneer hij zichzelf speelt in Jean-Luc Godards ‘Le Mepris’: CinemaScope, aldus de legendarische Duitse veteraan, regisseur van onder andere ‘Metropolis’ en ‘M’, is alleen bruikbaar voor het filmen van slangen en begrafenisprocessies.
Ja, eigenlijk is dit gewoon een schaamteloos excuus om een plaatje van James Dean te kunnen posten. Graag gedaan, ladies.
Ironisch genoeg was ‘Le Mepris’ (uit 1963) zelf al in CinemaScope geschoten, en had Nicholas Ray bijvoorbeeld al in 1955 ontegenzeggelijk de kracht van het beeldformaat bewezen in ‘Rebel Without a Cause’. Desalniettemin heeft CinemaScope niet de cinema volledig overgenomen: Widescreenfilms zijn aan de orde van de dag, hoewel 4:3 is gedegradeerd tot een curiosum dat zelfs op televisie nauwelijks meer voorkomt. Maar CinemaScope en Widescreen bestaan dus vreedzaam naast elkaar en zullen bioscoopgangers die nooit een operateurscursus hebben gevolgd het verschil meestal niet eens opmerken. Dat zal waarschijnlijk de toekomst zijn van 2D en 3D: vreedzame coexistentie.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.